Leens

Voormalige Gemeente:
Voor 1990 was Leens een zelfstandige gemeente die naast het hoofddorp Leens bestond uit de dorpen, gehuchten en buurtschappen: Douwen, Ewer, Grijssloot, Groot Maarslag, Kattenburg, Klein Maarslag, Mensingeweer, Roodehaan, Schouwen, ‘t Stort, Warfhuizen, Wehe-den Hoorn en Zuurdijk. Het gemeentehuis stond in Wehe-den Hoorn. In 1990 werd de gemeente samengevoegd met de gemeenten Ulrum, Eenrum en Kloosterburen tot de gemeente Ulrum. In 1992 wijzigde men de naam in die van de streek, “De Marne”.

Geschiedenis in vogelvlucht:
Leens ligt geologisch op oude kweldergronden, die al vanaf de ijzertijd, tussen de 6e en 9e eeuw v. Chr. bewoond zijn geraakt en waar op een rij tegen het instromende zeewater zogenaamde wierden zijn gebouwd. Leens ligt samen met de iets oostelijk van het dorp gelegen Tuinsterwierde op een rij van zulke wierden, waaronder die van Wehe, De Houw, Ulrum en Elens. De Tuinsterwierde is een belangrijke archeologische vindplaats gebleken.

De drooglegging van de kwelders is te danken aan de grote waterschappen waar Benedictijner monniken die vanuit hun kloosters bedijking en afwatering ter hand gingen nemen de pioniers van waren. In het westelijk gedeelte van de Marne vormden Leens, Ulrum en Vierhuizen een zijlvest. Het water werd geloosd via Houwerzijl.

De Leenster parochie werd waarschijnlijk in de 8e eeuw gesticht door de heilige Liudger, de zogenaamde ‘Apostel der Groningers.’ De oudste delen van de huidige Petruskerk dateren daarentegen uit het begin van de 12e eeuw. Aan de hand van een lijst van plaatselijke parochies die in de middeleeuwen tot het bisdom Munster behoorden, en aan de grootte van de dorpskerken is te reconstrueren dat omstreeks 1300 er in Leens al ongeveer 2600 mensen gewoond hebben.[bron?] Na de reformatie die door Maurits van Oranje met kracht werd doorgevoerd, bleef Leens een van de plaatsen met een kleine katholieke minderheid. De Petruskerk ging over naar de Nederduits Gereformeerde Kerk (later de Nederlandse Hervormde Kerk). De katholieken moesten uitwijken naar schuilkerken, vaak ondergebracht in boerderijen. In de 19e eeuw kwam Leens onder de parochie Wehe den Hoorn.

De Afscheiding binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, onder inspiratie van dominee Hendrik de Cock uit Ulrum in 1834 ging Leens niet voorbij, een aanzienlijk deel van het hervormde kerkvolk volgde hem in de zomer van 1835. Na de doleantie (1886), de kerkscheuring onder leiding van Abraham Kuyper, werd er ook in Leens een gemeente van de Gereformeerde Kerken in Nederland gesticht.

In de 19e eeuw was er ook politiek verzet in toenmalige liberale en intellectuele kringen in de regio, waaronder ook predikanten, die de economische achteruitgang van het gebied weten aan hoge belastingen. Petities bij de Koning en de Gouverneur mochten niet baten. Leens stond, verwijzend naar de Belgische Opstand vanwege zijn oproerigheid toen zelfs even bekend als ‘Klein Brussel’. Door de landbouwcrisis ten gevolge van ingrijpende prijsdalingen op de wereldmarkt rond 1880, kwam ook het Marnegebied in zwaar weer. De invoer van stoommachines in de landbouw en de toepassing van kunstmest droegen er toe bij dat in deze crisis de boeren uiteindelijk het hoofd boven water konden houden.

Begin 20e eeuw werd Leens aangesloten op het spoorwegennet, maar dat was van korte duur. De Marnelijn werd geopend op 1 april 1922 en weer gesloten op 24 november 1940 waarna de spoorlijn op bevel van de bezetter werd opgebroken en afgevoerd naar het oostfront. Tegenwoordig ligt de N361 op het tracé. Het station staat er nog steeds.

bron: wikipedia